Le contenu de cette page n’est disponible qu’en néerlandais.
De onderhoudsplichtige, die zijn recht op aftrek ten belope van 80% in de personenbelasting wil behouden, betaalt beter de onderhoudsuitkeringen op regelmatige wijze, zelfs indien er hoger beroep werd ingesteld en de onderhoudsgerechtigde partij de betaling niet vraagt.
De onderhoudsplichtige, die zijn recht op aftrek ten belope van 80% in de personenbelasting wil behouden, betaalt beter de onderhoudsuitkeringen op regelmatige wijze, zelfs indien er hoger beroep werd ingesteld en de onderhoudsgerechtigde partij de betaling niet vraagt.
Wanneer een persoon wordt veroordeeld tot het betalen van onderhoudsuitkeringen (meestal voor de kinderen of de ex-partner), dan is dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tenzij de rechtbank anders beslist op verzoek van één van de partijen. Dit betekent dat de onderhoudsplichtige de onderhoudsuitkeringen moet betalen, ook wanneer hoger beroep werd aangetekend tegen het vonnis. De voorlopige uitvoering geschiedt weliswaar op risico van de partij die de uitvoering vraagt, in dit geval de onderhoudsgerechtigde partij. Indien de rechter in hoger beroep anders oordeelt, kan de onderhoudsgerechtigde partij tot teruggave gehouden zijn.
Het Wetboek van inkomstenbelastingen bepaalt dat een onderhoudsplichtige 80% van de regelmatig betaalde onderhoudsuitkeringen kan aftrekken van het netto-inkomen in de personenbelasting (1). Hiervoor moeten voorwaarden vervuld zijn:
(i) De onderhoudsuitkeringen moeten regelmatig (dus periodiek) betaald zijn
(ii) aan personen die geen deel uitmaken van zijn gezin.
(iii) Ze vloeien voort uit een verplichting op grond van de wet.
(iv) De betaling van de onderhoudsuitkeringen moet verantwoord worden met bewijskrachtige stukken.
Wat de voorwaarde van regelmatigheid precies inhoudt, wordt wettelijk niet gedefinieerd. De fiscale administratie is van oordeel dat een maandelijkse onderhoudsuitkering nog als regelmatig kan worden beschouwd als ze niet met meer dan drie maanden vertraging wordt betaald. Dit is louter de administratieve zienswijze en heeft dus geen kracht van wet.
De onderhoudsplichtige die in afwachting van de uitspraak in hoger beroep regelmatig betaalt, kan dus genieten van de 80%-aftrek van de betaalde onderhoudsuitkeringen.
Wanneer de onderhoudsuitkeringen echter voorlopig niet worden betaald, en men pas naar aanleiding van de uitspraak in hoger beroep overgaat tot de betaling, is er geen recht op aftrek voor de achterstallige onderhoudsuitkeringen. Volgens het Wetboek van de inkomstenbelastingen kan de onderhoudsplichtige geen aftrek genieten van de onderhoudsuitkeringen die betrekking hebben op een ander belastbaar tijdperk of die niet beantwoorden aan een regelmatige (lees: periodieke) betaling.
Stel dus dat de onderhoudsplichtige sinds de aanvang van de gerechtelijke procedure geen onderhoudsuitkeringen meer heeft betaald. Na 24 maanden komt er een finale beslissing in graad van beroep, die de onderhoudsuitkering vastlegt op 1.000 euro per maand. Wanneer de onderhoudsplichtige de verschuldigde 24.000 euro in één keer betaalt, zou daarvan slechts 3.000 euro aftrekbaar zijn indien de administratieve zienswijze wordt gevolgd. Die zienswijze houdt in dat enkel de vergoeding voor de laatste drie maanden als regelmatig gekwalificeerd kan worden.
Er bestaat echter één uitzondering op de voorwaarde van de ‘regelmatigheid’. Zo kan de belastingplichtige aftrek genieten indien een gerechtelijke beslissing de onderhoudsuitkeringen met retroactieve werking vaststelt of verhoogt. Die uitzondering wordt echter in de praktijk strikt geïnterpreteerd. Het is daarentegen niet de bedoeling van de wetgever dat de onderhoudsplichtige de 80%-aftrek kan toepassen wanneer de achterstalligheid aan hemzelf te wijten is.
Kan een onderhoudsplichtige die tijdens de procedure van hoger beroep het vonnis in eerste aanleg niet uitvoert (omdat de onderhoudsgerechtigde de uitvoering niet vroeg) en slechts na de uitspraak in hoger beroep overgaat tot betaling op deze uitzondering beroep doen?
Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 17 maart 2022 (2) heeft deze vraag - zoals enigszins verwacht - negatief beantwoord. Het is volgens het Hof gerechtvaardigd dat deze onderhoudsplichtige niet onder de wettelijke uitzondering valt. Dit omdat hij geen beslissing uitvoert die zijn onderhoudsplicht (naar het verleden toe) pas in een later belastbaar tijdperk bepaalt of verhoogt (zoals voorzien in de wettelijke uitzondering), maar daarentegen heeft nagelaten de gerechtelijke beslissing die hem veroordeelde tot betaling uit te voeren. Het in alle gevallen aftrekbaar maken van achterstallige onderhoudsuitkeringen zou volgens het Hof het doel van de wetgever voorbijschieten en bovendien strijdig zijn met de bestaansreden van onderhoudsuitkeringen: de onderhoudsuitkering is immers een bestaansmiddel dat van nature bijdraagt tot de dagdagelijkse behoeften van de onderhoudsgerechtigde, waardoor het noodzakelijkerwijze tijdig en dus regelmatig moet betaald worden.
Dit standpunt en de achterliggende gedachte kan moeilijk betwist worden: onderhoudsplichtigen die laattijdig of onregelmatig de onderhoudsuitkeringen betalen moeten niet fiscaal gestimuleerd worden. Het Hof trekt deze redenering door naar onderhoudsplichtigen die geen onderhoudsuitkering betalen lopende de behandeling van het hoger beroep omdat de onderhoudsgerechtigde hiertoe geen initiatieven neemt.
Op het eerste gezicht kan een dergelijk standpunt onrechtvaardig aanvoelen: waarom moet een onderhoudsplichtige fiscaal gestraft worden (door de aftrek te weigeren) wanneer de onderhoudsgerechtigde hem niet gevraagd heeft de onderhoudsuitkeringen te betalen gedurende de gerechtelijke procedure? Eventueel zou toch een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen enerzijds de personen die worden aangemaand en expliciet weigeren hun onderhoudsplicht na te komen en anderzijds de personen die niet actief worden aangemaand over te gaan tot betaling van onderhoudsuitkeringen gedurende een gerechtelijke procedure.
Het probleem ligt ons inziens in de bewijslast. De onderhoudsplichtige zal immers moeten aantonen dat hij niet werd aangemaand door de onderhoudsgerechtigde en daarom niet heeft betaald. Hoe kan hij dergelijk negatief bewijs bijbrengen? Bovendien, stel dat hij wel werd aangemaand om te betalen en niet heeft betaald, dan zal hij nog steeds kunnen beweren niet aangemaand te zijn geweest. De fiscale administratie zal dan een onderzoek moeten voeren bij de onderhoudsgerechtigde om na te gaan of hij al dan niet de onderhoudsplichtige heeft aangemaand. Misbruik in allerlei vormen (zelfs in andere feitelijke situaties) zou mogelijks vrij eenvoudig kunnen plaatsvinden.
Gelet op het arrest van het Grondwettelijk Hof van 17 maart 2022, adviseren wij u om in het kader van de huidige geldende Belgische wetgeving en rechtspraak lopende de gerechtelijke procedure steeds (spontaan) over te gaan tot de betaling van onderhoudsuitkeringen - ook indien de onderhoudsgerechtigde hiertoe geen initiatieven neemt - indien u een fiscale aftrekbaarheid van onderhoudsuitkeringen in de personenbelasting beoogt. Wanneer u overgaat tot betaling van de onderhoudsuitkering en u hoger beroep overweegt, meldt u best aan de onderhoudsgerechtigde dat die betaling geschiedt onder alle voorbehoud en niet geïnterpreteerd mag worden in die zin dat u akkoord gaat met het vonnis.
Bij Cazimir staan we u graag bij bij al uw civiele en fiscale vraagstukken. Aarzel niet om ons te contacteren indien u meer informatie wenst.
Voetnoten:
(1) Artikel 104 Wetboek van de inkomstenbelasting 1992.
(2) Grondwettelijk Hof 17 maart 2022 (arrest nr. 44/2022).